Direct duwde Johannes Agnes snel wat kleren en eten in de armen met de woorden: ‘Agnes snel, vlucht de stad uit en kom pas terug als het veilig is.’ Hij schreeuwde haar na: ‘Ga naar de uiterwaarden, ik pak de rest van onze spullen en kom achter je aan.’
De stroom mannen, vrouwen en kinderen maakte dat ze de stad uitkwamen. De Noormannen! Dat betekende roof, moord, verkrachting en slavernij, net als een paar jaar geleden. Weg wezen hier, iedereen dook diep het ooibos van de uiterwaarden in, het knetterende vuur van de eerste brandende huizen dreef hen voort. Dat het water kniehoog kwam, dat hun voeten moeilijk uit de blubber los kwamen, daar maalde niemand om, ver weg van de brandende stad wilden ze schuilen tussen de wilgen en de zwarte elzen. Hun doel was de zandplaat met droge grond en hoog ondoorzichtig riet, daar lag de veiligheid, daar kwamen de Noormannen niet. Waar bleef Johannes? De angst kroop in het hart van Agnes, zou hij op tijd aan die moordenaars ontkomen?
Het geschreeuw van de strijd in de stad drong door tot op het eiland, de vrouwen en de kinderen kropen machteloos tegen elkaar aan. Het gegil van stervende mannen ging door merg en been, het gebrul van de Noormannen deed hen beven van angst. Drijfnat van de plenzende regen hoopten ze dat ze hun mannen en zonen straks levend terug vonden en die regen kwam goed uit, hun huizen brandden misschien niet helemaal af.
De zwarte rookwolken bleven, het lawaai uit de stad ging over in stilte. Wat troffen ze straks aan als ze naar de stad terug gingen? Een paar jongens durfden het aan omhoog te klimmen in de dunne berken. Naar beneden gilden ze: ‘Ze varen weg! Het is veilig.’
Ingetrapte deuren, kapot huisraad, omver getrapte muren, alles van waarde lag op de in de verte verdwijnende Drakkars van de Noormannen. De regen doofde de brand van de houten huizen en daar boften ze bij, voor de rest stonden de teruggekeerde vluchtelingen met lege handen: geen voedsel, geen dieren, geen gereedschap en wie niet op tijd uit de stad vluchtte, lag dood op de grond. De mensen liepen met natte lappen voor hun neus; dat hielp een beetje tegen de stank van de brandende huizen en van de lijken. Met houten emmers gingen de bewoners in stilte de brandjes te lijf ondanks de regen. Eerst moesten ze hun weinig resterende bezittingen redden om voor de levenden te zorgen, daarna hadden ze tijd om de doden te bewenen. (wordt vervolgd)
Hier vind je mijn contactformulier
Zo ga je naar mijn persoonlijke Facebook
Dit is mijn instagram account.
Geef een reactie