Een week later was het gat van de inslag nog steeds onzichtbaar. Niet door rookwolken, maar door verdampend water wat het gat instroomde.
De Eerste zei: ‘Ondanks dat slechts vijftien van ons over zijn, blijft onze opdracht in stand: kunnen we leven op deze planeet? De lucht is veilig en we moeten onze voorraden aanvullen. Ik wil dat een verkenningseenheid op onderzoek gaat. Veel leven zal er rond de krater niet meer zijn. Dat hebben we op ons geweten. Zijn er opmerkingen?’
Niemand reageerde, ook wij kenden het belang van onze reis. Met tienduizend van ons en het beperkte aantal vulkanen was onze planeet overbevolkt. Een ruimteschip uitsturen op zoek naar bewoonbare planeten was een logische beslissing. Dagou, wat miste ik de roze luchten, de thermiek en het duiken in een lava-uitstoot.
De Eerste ging verder. ‘We landen voorlopig niet. Eerst moeten we zeker van de veiligheid zijn voor we voet op de grond kunnen zetten. Neem met de grijparm monsters mee. Vrijwilligers?’
Twee vrouwen stapten naar voren.
‘En?’ wilde de Eerste bij terugkomst weten.
‘We hebben eerst de krater bekeken. Die is een paar honderd meter diep,’ zei Lisa. Marit vulde aan. ‘Naar overlevenden of schipresten hebben we niet gezocht. De krater loopt langzaam vol, water is niet echt een vriend van ons.’
Wat iedereen opluchtte, waren de drie vacuüm gezogen zakken groen in hun handen. De hoofdbioloog legde er direct beslag op en een dag later kregen we het verlossende woord ‘eetbaar.’
(Wordt vervolgd)
Hier vind je mijn contactformulier
Zo ga je naar mijn persoonlijke Facebook
Dit is mijn Instagram-account.
Geef een reactie