
De stoel kraakte. Eelco verstijfde. De dode man wenkte hem met een skeletvinger. Een levend skelet? De plek werd hoe langer hoe gekker. Het geraamte kon de pest krijgen; hij nam liever het risico van de wolven. Wegwezen en snel. Desnoods scheurde hij zijn nagels kapot, maar die sluitsteen zou hij openkrijgen.
Het skelet dacht er echter anders over. Tegen zijn wil bewoog Eelco in de richting van het skelet. Was dit een zwarte magiër, net als bij de heuvel van de weerwolven? Zich vasthouden aan wapenuitrustingen of voorraden had geen enkele zin: ze werden gewoon meegesleept. Bevend moest hij stap voor stap toegeven aan de kracht van het geraamte. Diens grote zwaard lag vast in zijn knokkelvingers. In zo’n einde had Eelco geen zin, maar wat kon hij doen? Niets kon de trekkracht van de man weerstaan. Zijn wegsmijtgebaar, zoals bij de tovenaar, wilde Eelco niet gebruiken. Het geraamte zou in duizend stukjes uiteenvallen en hem misschien van alle kanten aanvallen.
Wacht even, Eelco kon een kopje naar zich toe trekken met geestkracht. Kon hij zich met ongetrainde magische krachten verzetten tegen de geestkracht van het skelet. Direct duwde hij terug met zijn geest. Een moment lang gebeurde er niets. Toen stond hij stil. Opgelucht voelde Eelco hoe zijn kracht hem buiten het bereik van het skelet hield. Tot hij achteruitviel vanwege het wegvallen van de trekkracht van de man. De stem, toonloos, krakend, wees niet op een flitsend leven na de dood: ‘De meesten verliezen het van mij. Wat is uw naam en waar komt u vandaan?’
Nu hij de man kon weerstaan, beefde Eelco niet langer. Hij kon buiten het bereik van diens zwaard blijven. Misschien ontkwam hij hier levend. Een levend lijk weerstaan was bizar, maar alles was hier krankzinnig. ‘Ik heet Eelco Bruinvis, ik kom uit Nederland.’
De lichtjes in de oogkassen leken zich samen te knijpen. ‘Nederland? Daar heb ik nog nooit van gehoord. Waar ligt dat?’
Hoe oud zou de levende dode zijn? ‘Uit welk jaar komt u?’
‘Het zal om en nabij het jaar 1000 geweest zijn dat ze mij in deze graftombe hebben neergelegd.’
Sodeju, dan was hij ongeveer duizend jaar terug in de tijd gegaan. Zou het waar zijn? Hoe Nederland toen heette, wist Eelco niet. Op de middelbare school was zijn leraar niet verder gekomen dan ‘de middeleeuwen waren een duistere periode’. Het kon ook zijn dat Eelco niet goed had opgelet. Tenslotte had hij niet veel op met school. Misschien kende de man de Franken, de Normandiërs of de Germanen? Eelco koos voor een simpele uitleg. ‘In het westen van Europa, richting de landen van de Vikingen, stromen rivieren door nat laagland naar de zee. Moeras, slib, veen en bossen is alles wat daar is. Geen steden.’
‘Dat klinkt als het noorden van het Frankische rijk. Zijt gij een Frank?’
‘Mijn moeder is Frans. Is Frans een Frank voor u? Waarom kan ik uw aura niet lezen? Hoe kan het dat ik uw taal spreek?’
‘Natuurlijk kun je geen aura lezen. Ik ben dood. De taal spreken? Je duwt mij weg. Je hebt magische krachten, dus wat zeur je over de taal. Verdomme, een halve Frank. Misschien moet ik het daarmee doen. Vertel me over die toverkrachten van je. Ze lijken me ongetraind. Hoe zit dat?’
Dit is een citaat uit mijn e-book ‘De tombe van heden, verleden en toekomst.’ Hier vind je het e-boek.
Hier vind je mijn contactformulier
Zo ga je naar mijn persoonlijke Facebook
Geef een reactie