katmensen

Nieuwsgierig probeerde Sam of die tovenaar de waarheid sprak. Buiten zag hij niemand: ‘mensig.’ Hij stond, een beetje onwennig, rechtop. Op twee benen liep toch anders dan op vier poten.

Het werkte tot die vrouw gilde. ‘Een viezerik, een naakte vent. Help, help.’

Sam de kat droeg geen kleren, Sam de mens ook niet. Een naakte vent gaf een hoop aanstoot. Zigzaggend, de stenen ontwijkend, rende hij weg voor die boze kerels achter hem. Hij dook een dicht bosje in, de schrammen nam hij voor lief: ‘Kattig.’

‘Niets te zien, alleen een kat, die potloodventer is verdwenen.’

Sam dacht: ik wacht tot het donker is in die tovenaarskelder voor ik weer een poging van kat naar mens doe. Dat is veiliger en ik heb mensenkleren nodig.

In het donker sloop Sam naar de achterkant van de kledingwinkel. Via een schutting, een dakgoot en een open raam sprong Sam omlaag in de kledingopslag. ‘Mensig,’ zei Sam.

Gekleed liep hij terug naar de ruïne, angst voor stenen gooiende mannen had hij niet meer. Dat kat-mens gedoe beviel hem, daar ging hij van profiteren.

In de dag was hij mens of sliep in de ruïne. ’s Avonds gebruikte hij de spreuk ‘kattig’ en klom over schuttingen en schuurtjes. Hij keek door verlichte ramen, bij slaapkamers sloeg zijn staart wellustig heen en weer. Na dat slaapkamer voyeurisme ging hij op poezenjacht. De mooiste poezen lokte hij naar de ruïne met heerlijke vis, die hij als mens overdag kocht van het goud uit de kist. Zijn kostje was gekocht en sindsdien woonden zijn afstammelingen, de menskatten, in de ruïne.

Hier vind je mijn contactformulier

Zo ga je naar mijn persoonlijke Facebook

Dit is mijn Instagram account.

Deel dit artikel