
Het ijs lag alweer een dag achter hem en het aantal keren dat Bjor gevallen was telde hij niet. Lopen vond hij een moeizame, trage ervaring. De schokkerige motoriek van het mensenlichaam was totaal anders dan het ontspannen zweven van het drakenlijf. In het zweven overheerste de frisse lucht van de wind, hooguit afgewisseld met de zalige reuk van een vulkaan. Hier kwamen geuren zijn neus in die hij zelfs niet kon omschrijven. Zien was hele andere koek. Verrukt, want hoog in hemel kreeg hij die niet te zien, staarde hij naar de details, zoals het halfronde insect met een rood schild met zwarte stippen. En dan die handen. Het bezit was een openbaring voor hem, iets kunnen voelen vond Bjor fantastisch. Daarentegen werd hij knettergek van de herrie in zijn oren. Aan mens zijn, zat meer vast dan hij van tevoren bedacht had.
Bij de Oude had hij niet gevraagd waar de effecten van de wisseling van de lijven uit bestonden en de mens had hij niet afgetast voor hij hem overnam. De man, Peter, bleek een voortvluchtige, een moordenaar en een vrouwenverslinder te zijn. Bjor besefte dat dit ellende kon betekenen. Hij betreurde zijn fout. Zijn vrienden hadden gelijk. Hij was een naïeve, goedgelovige sukkel.
Drie dagen later daalde Bjor de helling af naar de stad. Daar hoopte hij optimaal van zijn menszijn te kunnen genieten.
Zonder problemen liep hij de stad en gaf geen aandacht aan het zwartgeblakerde restant van het poortgebouw. Wat hij opving in de gesprekken om hem heen was het woord “draak”. Dat zou toch niet het gevolg zijn van de gedaanteruil?
De mensen die de ruimte binnenstapten, waar gezang en glasgerinkel uit klonk, volgde hij. Mensen praten graag en daar ving hij vast en zeker op of zijn angst terecht was.
(Wordt vervolgd)
Wil je meer van mij lezen? Ga naar Ambilicious of Kobo. Bij Kobo-plus lees je zelf gratis verhalen van me.
Geef een reactie