Morrow Hall
Sylvia’s telefoon

“Weet u de weg naar Morrow Hall?”

            “De eerste weg rechts en de tweede links, je kunt dat statige gebouw niet missen.”

De motor sloeg af, even wachtte ik met uitstappen, wat zou ze zeggen? Ik voelde me als de middelbare scholier, die voor het eerst naar de kamer van zijn meisje ging en misschien deden ze meer dan kussen. Die steen in mijn maag had ik lang niet gevoeld. Ik moest doen, niet blijven zitten.

Morrow Hall, in dat mooie gebouw woonde Sylvia, resteerde de vraag welke kamer? Dat kon de portier van dit vrouwenstudentenhuis mij vertellen.

“Mag ik Sylvia Avery aan de telefoon?”

            “Naam?”

            “Allan.”

“Je volledige naam.”

“Allan Silverstein.” Tjonge, jonge, zomaar binnen komen stormen was niet de bedoeling, die portier schreef alles op, die beschermde met volle overtuiging zijn meiden. Ik bleef beleefd, deze Cerberus waakhond kwam ik niet voorbij, die man kende de smoes voordat die mijn mond verliet. Godallemachtig, die man blokkeerde als een levende kuisheidsgordel elke mogelijke weg. Hij vroeg zelfs aan Sylvia of ze mij wilde spreken. Die rotzak voerde zonder het te weten de spanning in mij op, dit moest niet te lang duren.

De hoorn kwam mijn kant op.

“Dag Al”

“Dag,” zei ik, een beetje timide.

“Rotzak, waarom duurde het zolang?”

“Ik kon je niet bellen en ik had geen adres.”

“Ja vast en je kon het niet te pakken krijgen?”

            “Je moeder werkte niet mee.”

            Even viel een stilte.

            “Dag,” zei ik

            “Dag,” zei Sylvia vrolijk, mijn hoop groeide. “Geef me de portier.”

            De last gleed van mijn schouders, de steen smolt in mijn maag, over een paar minuten zag ik mijn lief.

            Twee seconden later zei Cerberus: “Kamer 207.”

Het nummer had ik niet nodig. De muziek stuurde mij.

O yes, I’m sure my life was well within it’s usual frame
The day before you came”

De klop bleef in de lucht hangen, de deur deed open, “Al,” “Sylvia,” de deur deed dicht. Monden vonden elkaar, tongen, lippen en handen verkenden hongerig bekend gebied na weken van gemis.

            “Ahum …”

Verschrikt liet ik Sylvia los.

            “Al, dit is mijn kamergenoot, Anna. Anna dit is Al.”

            Ik had die hele meid niet gezien, al mijn aandacht lag bij Sylvia. Mijn handen streelden Sylvia, die handen hadden een eigen wil.

Anna knikte, raapte een stapel boeken en schriften bij elkaar en zei: “Een kwartiertje, langer niet.” De deur sloot zich zachtjes.

            “Een kwartiertje?”

Sylvia duwde mijn handen weg: “ja, we hebben opdrachten voor vanmiddag, je mag even blijven. Al, gisteren voelde ik dat ik vandaag deze plaat moest draaien. Ik wist dat als je vandaan niet kwam, je nooit zou komen.”

Ze zag mijn teleurstelling, weer duwde ze mijn handen weg en zei: “Nee, daar komt niets van in, misschien morgen of overmorgen als je blijft.”

We hadden elkaar al die weken gemist en Sylvia stuurde mij knetterhard weg, soms herkende ik in haar een trekje van haar moeder. Mijn hoop smolt weg, mijn verlangen bleef.

            “Ik blijf, ik heb mijn spullen in de auto. Ik zoek hier een huis, een baan, ze hebben hier een grote bakkerij voor pepporinirollen en schrijven kan ik overal.” Die loedermoeder van Sylvia kon verrekken, deze loser bleef bij haar dochter, ik vond hier samen met Sylvia mijn weg.

WORDT VERVOLGD ( deel een, deel twee, deel drie, deel vier)

Hier vind je mijn contactformulier

Zo ga je naar mijn persoonlijke Facebook

Dit is mijn instagram account.

Deel dit artikel