De taart
Tevreden trok ze de satéprikker uit de taart. Het stukje rand proefde ze alvast. Voldaan likte ze haar lippen af, de taart smaakte heerlijk. De taart zou haar de begrafenis doen vergeten dat wist ze zeker, tegelijk was ze zich bewust van haar zelfbedrog, waarom dacht ze anders constant aan die begrafenis?
De taart koelde in de schaduw van de vensterbank.
Ze danste door de keuken om het waarom van de taartdag te vergeten, dansend, zingend draaide ze rond. Ze zong met een stem waarvan ze wilde dat die dragend en slepend klonk als de stem van Richard Harris. Jammer voor haar leek het zingen op dat van Kate Bush, alleen hoger en vals.
“Someone left the cake out in the rain
I don’t think that I can take it
Because it took so long to bake it
And I’ll never have that …”
Haar blazende kat onderbrak de zang, “Venus, rotkat, heb je de taart van de vensterbank gestoten?”
De jongen
De taart lag niet in de tuin, die duidelijke voetstap vertelde waarom. Razend om al haar vergeefse werk, keek ze naar het park: “Kom onmiddellijk hier, jij taartendief.”
De man stopte, langzaam draaide hij zich, hij moest, hij kon niet anders. Net als haar oma, kon ze in haar spreken een dwang opleggen.
“Kom binnen, zet de taart op tafel en ga daar zitten.”
Haar venijnig blazende kat met hoge rug en dikke staart kreeg de opdracht: “Venus, hou op, die dief kan ik zelf aan. Hup ga je mand in. Of ga muizen vangen.”
Zodra de man de kracht in haar stem hoorde, dacht hij ‘ik heb er een gevonden.’ Haar stem klonk jong, misschien zocht hij haar, hij wilde meer weten. Hij liet het gebeuren, hij zag hoe het liep. Misschien had hij geluk en hij liet zich zakken op de aangewezen stoel.
Het meisje
Het meisje, een jonge vrouw, had een mooi slank postuur, ze was een kop kleiner dan hem, natuurlijk had ze rode haren en groene ogen, met die kracht in haar stem moest het rood en groen zijn. De blik in haar ogen, fel, soms onderzoekend en een beetje op haar hoede, alles wees in dezelfde richting. Hij voelde haar heel subtiel aan zijn geest trekken. Heel voorzichtig duwde hij haar weg, het werd tijd om zelf stappen te ondernemen.
De jongeman, goed gebouwd, ongeveer van haar leeftijd misschien iets ouder, zat rustig in de stoel, in het minst niet bang voor de dwang van haar stem. Van haar blazende Venus met die hoge rug trok hij zich evenmin wat aan. Vreemd, meestal keek een slachtoffer angstig, bang van haar of van haar reuze kat. En waarom blies Venus? Zag hij die man als een indringer? Die indringer, die taartendief, had een mooie kop.
Ze schudde zich los van de kop met dat donkere haar. Die ogen, ze kon de kleur niet goed onderscheiden, vond ze apart. De geest van de taartenjatmoos kon ze niet lezen. Ze vond het een rare snoeshaan, flamboyant gekleed met een knalgele gitaarkoffer.
De man stond tot haar verrassing op en zei met een buiging: “Ik wens u een prettige voortzetting met uw taart.”
“Hoho, taartendief, ga zitten.”
De man glimlachte en liep weg. Zag ze die beetje spottende glimlach goed? Haar taartenboosheid mengde zich met nieuwsgierigheid. Niet veel mensen was het gegeven om haar stem te weerstaan. Als dat gebeurde, zei haar oma: “hard weglopen of dat andere.”
Op haar tiende luisterde ze met rode oortjes naar de uitleg van oma over ‘dat andere’ en kende ze de naam van haar vader.
WORDT VERVOLGD (zie deel een)
Hier vindt je mijn contactformulier
Zo ga je naar mijn persoonlijke Facebook
Dit is mijn instagram account.
4 pingbacks